De voorwaarden om te kunnen tekenen:- Een kind moet kunnen zitten
- De motoriek is nog niet gelijk onder controle, dus er is wel enige motoriek nodig
- Het kind moet zicht hebben, kunnen zien
- Een kind krijgt pas later zicht, eerst alleen licht en donker, dan primaire kleuren en dan pas secundair
- Een kind kan geen perspectief zien
In de ontwikkeling van de kindertekeningen van een kind kun je een goed beeld van een kind over het algemeen zien. Er ontstaan verschillende fasen die te benoemen zijn en die gerangschikt zijn. In de ontwikkeling van de kindertekeningen zijn vier fases aan te geven;
1. 0-4 jaar : krabbelperiode
2. 4-8 jaar : code tekenen
3. 9-12 jaar: zichtbare werkelijkheid tekenen / naturalistisch tekenen
4. 12+ : de periode na de basisschool / puberteit
1. De krabbel periode: 0-4 jaar
De meeste kinderen rond de 18 maanden zijn in staat om krassen op papier te maken. Met de eerste woordjes komen ook de eerste krabbels. Die lijken vaak niet meer dan wat willekeurige strepen op papier maar er zit wel degelijk vorm in. Het tekenen gaat hier om de handeling en niet om wat er op papier komt te staan. De krabbelperiode bestaat uit een drietal fases; kinderen zetten tekens op papier, kinderen maken kluwen op papier en kinderen tekenen niet met een bewust begin/eindpunt. Hieronder zal ik de kenmerken van deze drie fases nog eens benoemen.
Kenmerken:
- Krassen: ontstaan door het slaan met het potlood of iets anders op papier. De sporen die het potlood achterlaten zijn de krassen en ontstaan eigenlijk bij toeval. Het kind is dus nog niet bewust bezig met zijn tekening.
- Ruitenwisser: Er ontstaat een gebogen lijn die vanuit de schouder of de elleboog wordt getekend.
- Kluwen: Vanaf een jaar of 2 à 3 gaat het kind niet meer over de randen van het papier heen en ontstaan er cirkelachtige vormen. De schouder en de elleboog is het middelpunt van deze beweging. Totdat het kind zijn motoriek zodanig ontwikkeld heeft dat hij met een vaste hand een cirkel kan trekken.
- Kleine tekentjes: Her en der op het papier worden kleine tekentjes doel bewust neergezet. Deze beweging ontstaat vanuit de vinger en de pols.
- Horror vacui: Het kind maakt gebruik van het hele blad. Het is een Latijnse term voor angst voor de ledigheid, de lege ruimte.
- Betekenis: Kinderen kunnen vanaf 3 jaar praten en lopen. Aan het eind van de krabbelperiode wanneer het kind bijna 4 jaar oud is, krijgen de figuren een betekenis.
- Kleurplaten: Rond de leeftijd van 3 à 4 jaar zijn kleurplaten favoriet. Hoewel ouders denken dat inkleuren de fantasie van de kinderen niet genoeg prikkelt heeft het inkleuren van een tekening een bijzondere betekenis. Op motorisch gebied leert een kind namelijk wel ontzettend veel. Het kind leert bijvoorbeeld een potlood vast te houden. Ook leert het kind te kleuren in een bepaalde richting en binnen de lijntjes te kleuren. Ook moet het kind op intellectueel gebied de figuren op de voorstelling als geheel herkennen en hier kleur aangeven.
Overgang naar de volgende periode:
Er is een belangrijk stadium in de ontwikkeling bereikt als het kind zijn tekening gaat benoemen. Dit gebeurt ongeveer wanneer het kind de leeftijd heeft van 2 à 2,5 jaar. Maar tijdens het tekenen kan de figuur nog wel snel van naam veranderen. Zo is een figuur bijvoorbeeld tijdens het zetten van de eerste lijnen een poes maar tijdens het zetten van de laatste lijnen op eens papa. Ze hebben van volwassenen opgepikt dat het mogelijk is om figuren te gaan benoemen. Als het kind de leeftijd heeft van 3 jaar krijgt het kind het besef dat wat zij maken een afbeelding is van de werkelijkheid. Het dringt tot hem door dat de tekening iets representeert. Voor een volwassene is de samenhang tussen tekening en werkelijkheid niet echt aanwezig maar het kind ontwikkelt zijn eigen beeldtaal.
1. Het code tekenen 4-8 jaar
Kinderen van deze leeftijd willen zich graag aan regels houden. Ze weten hoe het moet dus ze kleuren de bomen groen en de daken rood. Vanaf een jaar of 4 gebruiken ze het papier bewuster en zetten ze kleuren en vormen met aandacht neer. Hierbij geldt dat de ontwikkeling aan het begin van deze periode nog niet zo ver is als de ontwikkeling aan het eind van de periode.
Kenmerken:
- Koppoter: vanaf het moment dat een kind een cirkel kan tekenen (ongeveer een jaar of 2) verschijnt de koppoter. Het menselijk figuur bestaat uit een cirkel (het hoofd) en twee lijnen (de benen). De koppoter wordt ook wel gebruikt voor dieren.
- Wanordelijke plaatsing: het blad wordt voortdurend gedraaid. Hierdoor staan de herkenbare vormen schots en scheef verspreid over het papier.
- Symbolisch realisme: het representatieve karakter van tekeningen. Bijvoorbeeld het huis dat getekend wordt met een driehoekdak en een rokende schoorsteen.
- Verhoudingen: vooral door kleuters wordt in de tekeningen nauwelijks rekening gehouden met reële verhoudingen tussen afmetingen en posities van de figuren. Men zegt dat hierachter schuilgaat dat het kind hetgeen het grootst tekent wat hij het belangrijkst vindt.
- Ordening: na de wanordelijke plaatsing ontstaat in het vijfde levensjaar van het kind de eerste ordening. Het blad wordt nu niet meer gedraaid. De figuren staan allemaal rechtop maar de organisatie van de figuren onderling ontbreekt nog.
- Grondlijn: De meeste 5- en 6-jarigen gebruiken de onderkant van het papier als grondlijn. De figuren worden nu allemaal naast elkaar op de onderrand van het papier getekend. Zodra deze grondlijn vol is, dan is de tekening af. Soms wordt er ook een luchtlijn aangegeven maar tussen luchtlijn en grondlijn rest een stukje niemandsland.
- Eigen grondlijn: In de volgende fase tekenen kinderen zelf een grondlijn. Het stukje niemandsland tussen de grondlijn en de luchtlijn blijft nog wel bestaan.
- Meerdere grondlijnen: Vanaf 7 à 8 jaar gaat het kind meerdere grondlijnen boven elkaar tekenen. Het stukje niemandsland wordt dan veroverd. Wat op de onderste lijn wordt getekend gebeurt op de voorgrond en wat op de bovenste lijn wordt getekend gebeurt op de achtergrond. Op de voorgrond zie je een voorbijganger lopen met op de achtergrond een rij met huizen.
- Schrijfhelling: Een kind tekent een lijn scheef terwijl die recht is bedoeld.
- “Renaissance-kijk”: Figuren worden recht van voren getekend.
- Kleurcodes: Kleuters kiezen de kleuren nog willekeurig. Vanaf het 6de jaar krijgen de objecten kleurcodes. Een wolk is blauw en een boom is groen op de tekeningen van een 6-jarige.
- Beweging: Vanaf 7 à 8 jaar gaan de kinderen ook beweging afbeelden. Terwijl in de voorgaande levensjaren figuren heel statisch werden afgebeeld.
- Juxtaprojectie: Kinderen tekenen tot 8 à 9 jaar verschillende figuren naast of boven elkaar zonder dat de figuren elkaar overlappen. De figuren blijven dus volledig intact.
- Transparantie: Kinderen tekenen elementen die normaal gesproken helemaal niet zichtbaar zijn. Bijvoorbeeld het interieur van een huis die wordt getekend door een kind. Dit komt ook voor in Egyptische kunst.
- Karikaturen: Een opa wordt met een pijp afgebeeld en een meisje wordt met lang haar afgebeeld.
2. Zichtbare werkelijkheid 9-12 jaar
De periode van de zichtbare werkelijkheid wordt zo genoemd omdat er in deze periode een duidelijk verlangen is naar een realistische weergave van de werkelijkheid. Het wordt ook wel de periode van het naturalistisch tekenen genoemd. De ontwikkeling lijkt nog helemaal zijn gangetje te gaan maar rond het negende levensjaar komt de onzekerheid om de hoek kijken. Je krijgt dan te maken met de term “het lukt niet” bij het kind. Kinderen vanaf deze leeftijd beginnen causaal en kritisch te denken. Het moet mooi zijn en het moet “lijken”. Ook hierbij geldt dat de ontwikkeling aan het begin van deze periode nog niet zo ver is als de ontwikkeling aan het eind van de periode.
Kenmerken:
- Ruimtelijke uitbeelding: Kinderen gaan rond deze leeftijd experimenteren met ruimtelijke uitbeelding en perspectief.
- Verscheuren: Omdat kinderen meer gaan experimenteren gaan ze ook kritischer naar zichzelf kijken. Een kind verscheurt dan wel eens een tekening omdat die niet lijkt.
- Omklapping, rabattement: Een aantal verschillende rotaties naar het platte vlak toe. Het kind kan nog niet vanuit één bepaald gezichtspunt tekenen. De kenmerkende vorm van het figuur wordt hier dus behouden. Een voorbeeld is een straat van bovenaf gezien met huizen of bomen die neergeklapt zijn. Omklapping komt ook voor bij het tekenen van een plein, kring of vijver of bij het tekenen van een plattegrond. Maar in de kunst komt het ook voor in de Egyptische kunst.
- Overlapping: Vanaf de leeftijd van 8 à 9 jaar gaat het kind een belangrijke stap vooruit naar het realistisch tekenen. Het kind gaat namelijk overlapping gebruiken in zijn tekeningen. In de tekening worden nu figuren die zich in werkelijkheid achter andere figuren bevinden, niet meer volledig getekend. Dit ruimtelijke kenmerk geeft veel diepte aan het platte vlak.
- Afsnijding: Er worden figuren afgesneden zodat het lijkt alsof de tekening nog verder loopt dan de grens van het papier.
- Kleur: Vanaf de leeftijd van 9 à 10 jaar gaat het kind meer variatie in kleur toepassen en meer kleur gebruiken op basis de realistische werkelijkheid. Daken hoeven bijvoorbeeld nu niet meer rood te zijn maar kunnen ook van riet gemaakt zijn.
- Inclinatie, haakse contrast: Een soort rotatie dat wordt gebruikt bij kleine details. Een voorbeeld hiervan is een schoorsteen die loodrecht op de schuine lijn van het dak werd geplaatst.
- Vogelvluchtperspectief: Het tafereel op de tekening wordt vanuit een heel hoog standpunt in de lucht bekeken zodat perspectivische problemen worden omzeild.
- Jongens: tekenen vaak auto’s en vliegtuigen en hebben voorkeur voor koude kleuren als blauw.
- Meisjes: tekenen vaak prinsessen en bloemen en hebben voorkeur voor warmen kleuren als rood en roze.
- Personificatie: Kinderen van deze leeftijd gaan figuren personificeren. De zon krijgt bijvoorbeeld een gezicht.
3. De periode na de basisschool 12+
Zodra kinderen hun puberteit bereiken, geven de meeste kinderen het tekenen op. De zelfkritiek die ze al lichtelijk hadden bij de periode van de zichtbare werkelijkheid is dermate toegenomen dat ze niet meer kunnen voldoen aan het realistische idee dat ze in hun hoofd hebben. Het idee ontstaat dat de werkelijkheid toch nooit goed genoeg nagebootst kan worden. De kleine groep die wel blijft tekenen behoort tot de tekentalenten die in de loop der jaren veel lof heeft gekregen van ouders en docenten. Tekenen is bij deze kleine groep ook een hobby en gaat verder aan de slag met zijn of haar talent.
Kenmerken:
- Werkelijkheid: Sommige kinderen gaan door tot dat ze de werkelijkheid zo goed mogelijk hebben getekend.
- Overtrekken: Andere kinderen leggen zich erbij neer dat ze de werkelijkheid niet meer kunnen tekenen en gaan bezig met het overtrekken.
- Stripfiguren: Weer andere kinderen vergeten de werkelijkheid en gaan over op het natekenen van stripfiguren.
- Grotere wereld: De getekende wereld wordt groter. Pubers tekenen vaak sciencefiction- surrealistische of ideale werelden.
Fysioplastiek en ideoplastiek
Het ene kind is visueel meer begaafd dan het andere kind. Bij de ideoplastiek hebben we het over bauers dat een begrip is voor de minder visueel begaafde kinderen. Bij de fysioplastiek hebben we het over schauers dat een begrip is voor de beter begaafde kinderen.
Om de fysioplastiek en de ideoplastiek goed te kunnen begrijpen moet je terug naar de prehistorie. In de prehistorie had je landbouw en veeteelt en hierin zit het verschil van de mens. De één is jager en denkt het goed uit, neemt alles in zich op en stelt dingen samen. Dit wordt in deze termen de schauers genoemd. De schauers hebben een betere vorm van waarneming dan de bauers. De ander is landbouwer en kijkt heel anders en bouwt dingen op.
In de kindertekeningen is het verschil duidelijk te zien. De bauers bouwen een figuur op uit details. Alles wordt bij hen als het ware “los” aan elkaar getekend. Ze bouwen als het ware hun figuren op. Terwijl de schauers eerst een omtrekslijn voor hun figuur tekenen voor een figuur en die het geheel omvatten. Hieraan kun je zien dat de waarneming van de schauers beter ontwikkeld is.
Gecodeerd tekenen
In deze tekening is een huis getekend met gras en bloemen ernaast. Ook zijn er wolken en een zon getekend. In deze tekening hebben we te maken met het symbolisch realisme. Dit is te zien aan het huis dat is afgebeeld met een driehoekdak. Ook houdt dit kind zich nog niet aan reële verhoudingen. Dit is te zien aan de meest rechter bloem die tot over de helft van de hoogte van het huis komt. Er wordt een grondlijn gemaakt die aan de rand van het papier is getekend. De figuren worden allemaal naast elkaar op de rand van het papier getekend. Zo gauw deze rand vol is dan is de tekening af. In deze tekening wordt ook een luchtlijn aangegeven door de blauwe wolken aan de bovenkant van het papier. Tussen de grondlijn en de luchtlijn speelt zich niets af en is een leeg stukje niemandsland.
De figuren in deze tekening zijn ingekleurd door bewust gekozen kleuren. We hebben niet meer te maken met het willekeurig kiezen van de kleuren zoals in de krabbelperiode. Deze tekening is een goed voorbeeld om de kleurcodes in kaart te brengen. De wolken op de tekening zijn blauw. De zon staat rechtsboven en is geel gekleurd. Het huis is bruin en heeft een rood dak. Het gras is groen en hierin staan kleurrijke bloemen. Deze kleurrijke bloemen zijn om en om geel met roze en roze met geel gekleurd. Dit geeft aan dat het kind bewust bezig is geweest met het inkleuren van de bloemen. De kleuren zijn de kleurcodes die een kind op deze leeftijd gebruikt om zijn figuren in te kleuren. Dit kind gebruikt het papier bewuster en zet de kleuren en vormen met aandacht neer.